Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7215

Datum uitspraak2009-06-02
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902740/2/H3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard (hierna: de raad) onder meer de aan [verzoeker], [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E] (hierna: [verzoeker] en anderen) in eigendom toebehorende percelen (hierna: de percelen), zoals aangegeven op een bij dit besluit behorende kadastrale tekening, op de voet van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn.


Uitspraak

200902740/2/H3. Datum uitspraak: 2 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer: [verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 maart 2009 in zaken nrs. 08/530, 08/1570, 08/1586 in het geding tussen: [wederpartij A], [verzoeker] en anderen, [wederpartijen B] en de raad van de gemeente Valkenswaard. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard (hierna: de raad) onder meer de aan [verzoeker], [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E] (hierna: [verzoeker] en anderen) in eigendom toebehorende percelen (hierna: de percelen), zoals aangegeven op een bij dit besluit behorende kadastrale tekening, op de voet van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn. Bij besluit van 26 januari 2006 heeft de raad de geldigheidsduur van het besluit van 29 januari 2004 op de voet van artikel 2, vierde lid, van de Wvg, met een jaar verlengd. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) op de voet van artikel 6 van de Wvg aan de raad een voorstel gedaan onder meer de percelen aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 26 april 2007 heeft de raad op de voet van artikel 2 van de Wvg de percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 26 januari 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door hen tegen het besluit van 26 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2009, hoger beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 15 mei 2009. Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [verzoeker], [verzoeker B] en [verzoeker C] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.H.F. Gerritsen en J.A.W.M. Loeffen, beiden werkzaam bij De Lorijn Raadgevers, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. [verzoeker] en anderen hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de aan de thans in het geding zijnde voorkeursrechten voorafgaande voorkeursrechten, bij het besluit van het college van 16 september 2003 op de percelen gevestigd, tot uiterlijk 18 september 2006 gelding hadden. Nu voor die datum geen ontwerp bestemmingsplan ter inzage was gelegd, moeten de voorkeursrechten worden geacht te zijn vervallen per 18 september 2006, aldus [verzoeker] en anderen. Voorts hebben zij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 in zaak nr. 200800772/1. In deze uitspraak heeft de Afdeling gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het door de raad bij besluit van 26 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid", welk bestemmingsplan dient als planologische grondslag voor de bij het besluit van 26 april 2007 gevestigde voorkeursrechten. [verzoeker] en anderen hebben bij brief van 16 april 2009 het college verzocht deze voorkeursrechten in te trekken. Bij brief van 13 mei 2009 heeft het college dit verzoek afgewezen. 2.3. Bij het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar waren in geding de aanwijzingsbesluiten van 26 januari 2006, 28 november 2006 en 26 april 2007. Voor zover [verzoeker] en anderen al gevolgd kunnen worden in hun stelling dat de eerdere voorkeursrechten per 18 september 2006 moeten worden geacht te zijn vervallen, kan dit slechts gevolgen hebben voor het aanwijzingsbesluit van 26 januari 2006. Nu de bij dit besluit gevestigde voorkeursrechten al zijn vervallen bij de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit van 28 november 2006, valt niet in te zien welk spoedeisend belang [verzoeker] en anderen in zoverre nog hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Voor zover [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd dat de werking van de het bij besluit van 26 april 2007 gevestigde voorkeursrechten dient te worden geschorst naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009, overweegt de voorzitter dat, zo deze uitspraak al de door [verzoeker] en anderen gewenste gevolgen heeft voor het aanwijzingsbesluit van 26 april 2007, dit aan de orde dient te komen in de (eventuele) procedure tegen de afwijzing door het college van hun verzoek van 16 april 2009 om intrekking van de voorkeursrechten. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn aangevoerd waarom de uitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht, in welk verband de voorzitter opmerkt dat door [verzoeker] ter zitting is medegedeeld dat geen concrete plannen tot verkoop van de percelen bekend zijn, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Idema voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2009 512.